- défendre
- défendre [deefãdr]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 verdedigen ⇒ opkomen voor, pleiten voor, behartigen2 beschermen ⇒ beveiligen, beschutten3 verbieden ⇒ weigeren♦voorbeelden:1 défendre chèrement sa vie • zijn leven duur verkopen2 défendre du soleil • tegen de zon beschermen3 le tabac lui est défendu • hij mag niet roken〈onpersoonlijk〉 il est défendu de fumer ici • je mag hier niet rokendéfendre sa maison à qn. • iemand de toegang tot zijn huis ontzeggen→ corpsII se défendre 〈wederkerend werkwoord〉1 zich verdedigen ⇒ zich verweren, zich verzetten2 zich wel redden ⇒ zich er wel doorheen slaan3 〈+ de〉zich beschermen (tegen)4 〈+ de〉zich onthouden (van) ⇒ zich hoeden (voor), weigeren5 ontkennen ⇒ loochenen♦voorbeelden:1 c'est une opinion qui se défend • zo kun je er ook over denkense défendre contre le sommeil • tegen de slaap vechten2 elle se défend bien pour son âge • zij mag er nog best zijn3 se défendre du froid • zich tegen de kou wapenen4 se défendre tout plaisir • zichzelf elk genoegen ontzeggenne pas pouvoir se défendre de 〈+ onbepaalde wijs of zelfstandig naamwoord〉 • het niet kunnen laten te; 〈iets〉niet kunnen laten1. v1) verdedigen, opkomen (voor)2) beschermen3) verbieden2. se défendrev1) zich verdedigen2) zich wel redden3) zich beschermen (tegen)4) zich onthouden (van)5) ontkennen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.